zaterdag 24 januari 2015

De bronnen van de waarheid zijn vergiftigd (2)


Het stukje van afgelopen zondag 18 januari verdient nog een aanvulling, want de observatie dat socialistische bewegingen en partijen consequent door media en historici uit de wind worden gehouden opdat niemand het verband kan leggen tussen de economische en politieke ingrepen van de verschillende socialistische of sociaal-democratische partijen en de desastreuze gevolgen die die maatregelen hebben voor ons in de maatschappij blijft niet beperkt tot de twintigste eeuw. Al in de negentiende eeuw, vooral in het Duitse Keizerrijk waren journalisten (Karl Marx en Friedrich Engels) en historici (Eckart Kehr), maar ook economen (Gustav Schmoller, Adolf Wagner) actief met de propaganda voor een marxistische zienswijze op economische verhoudingen, vooral natuurlijk met betrekking tot arbeidsrelaties maar zelfs van de geschiedschrijving. Zij dienden vooral belangen van de SPD, later ook van de KPD, de communistische partij van Duitsland. De geschiedenis en de keuzes van deze partijen hebben hun invloed op socialistische en andere bewegingen elders in Europa, inclusief Nederland niet gemist. Hierdoor zijn foute ideeën in het geschiedbeeld en in de economische theorie terecht gekomen die onweersproken in de hoofden terecht zijn gekomen en daar nu nog rondspoken.

Maar het is belangrijk te begrijpen dat economen, historici en journalisten vooral het economisch interventionisme door de staat verdedigden: het recht van de staat om in te grijpen in de contractuele relaties tussen individuen onderling en tussen individuen en bedrijven én dat deze wens niet alleen bij politiek links, maar in Duitsland juist ook onder de conservatieven leefde. Schmoller en Wagner bijvoorbeeld, waren geen marxisten, maar monarchisten die een zo machtig mogelijk keizerschap wensten. Duitsland moest de machtigste staat in de wereld worden en de economie (en dus de economische theorie) moest dienstbaar zijn aan keizer en staat. Niet hoe een economie werkelijk werkte was het belangrijkste, maar met welke stellingen de economie het meest dienstbaar kon worden gemaakt aan de machtsstaat. Daarbij kwamen ze ongewild uit bij dezelfde oplossing als revolutionair links. Het is niet overdreven te stellen dat de ramp van de Eerste Wereldoorlog het uiteindelijke gevolg was van de keuze van deze Duitse academici voor de macht van het collectief in plaats van voor de vrijheid van het individu.

Een correctere theorie over hoe een economie werkt werd in dezelfde periode bedacht door Carl Menger in Wenen. Dit werd de Oostenrijkse economische theorie beter bekend als laissez-faire. Deze werd vooral door zijn leerling en opvolger Böhm-Bawerk en later, in de twintigste eeuw, door Böhm’s leerling Ludwig von Mises uiteindelijk zonder succes verdedigd tegen de aanvallen van links en van rechts, marxisten en conservatieven, later ook tegen de nationaal-socialisten. Zonder succes moeten we helaas zeggen, want waar de eerste helft van de twintigste eeuw werd overheerst door marxisme-leninisme en nationaal-socialisme werd in de naoorlogse periode de economische theorie beheerst door de verzinsels van J.M. Keynes en het rampzalige voorbeeld van de New Deal. De conclusies van de Oostenrijkse School – dat als men een hogere (en stijgende) levensstandaard voor iedereen wenst de overheid zich zo weinig mogelijk met de hoogte van lonen en prijzen en rente, of de waarde van het geld moest bemoeien – werden vergeten.

De Kehr-these:
Als we het willen hebben over de valse ideeën die als gevolg van het afwijzen van de vrijheiddsgezinde filosofie en het omarmen van collectivistische dwaalleren in ons bewustzijn zijn geplant en daar alleen met de grootste moeite weer uit te verwijderen zijn, denk ik (naast de valse geschiedenis van de Great Depression waarin Roosevelt ten onrechte de heldenrol krijgt) aan de sociale geschiedenis die door historicus Eckart Kehr in de jaren '20 in de wereld werd gebracht en vervolgens door geschiedenisprofessor H.-U. Wehler is gepopulariseerd. Zijn verhaal was dat de burgerlijke middenklasse tijdens de liberale revolutie van 1848 in Duitsland de arbeidersklasse verraden had en zich met de aristocratische Pruisische Junkers verbonden had omdat ze bang waren dat de arbeiders verder zouden gaan en een proletarische revolutie volgens marxistisch model zouden ontketenen. Uit angst voor de arbeidersklasse zochten ze steun bij het gezag. Dat later tijdens het Keizerrijk de roep om een oorlogsvloot te bouwen en dus het afglijden naar algemene Europese oorlog vooral uit de burgerij voortkwam was indicatief voor dit verraad, want het bewees dat de burgerij de oorlogszuchtige normen en waarden van de Junkers hadden overgenomen.
Deze voorstelling van zaken lijkt een goede verklaring te geven voor de ondergang van het liberale politieke program in Duitsland, en ook voor het ontstaan van de ideeën van Duitse superioriteit die uit zouden lopen op de Eerste Wereldoorlog, maar vooral schetst zij de arbeiders – en hun politieke vertegenwoordigers, de SPD – in de rol van schuldeloze slachtoffers van de keuzes van een rechtse burgerlijke middenklasse. “Het verraad van de burgerij aan de arbeiders” is lange tijd een populair verklaringsmodel voor het uitbreken de Eerste Wereldoorlog geweest. Het beeld is er een van de onafwendbaar komende proletarische revolutie die niettemin door de laaghartigheid van de burgerij wordt verhinderd, omdat die bereid is de prijs in de vorm van een wereldoorlog te betalen.

Mises’ correctie daarop in Omnipotent Government:
Niet zo lang geleden las ik dit in 1944 uitgekomen boek en realiseerde me dat de schrijver in feite over hetzelfde schreef maar dat hij een hele andere, en betere verklaring gaf voor het verschijnsel van het Duitse militarisme.
In de periode tussen 1848 en 1914 werden de arbeiders die volgens Mises in 1848 nog een dreigend revolutionair potentieel vormden stukje bij beetje opgenomen in het rigide Pruisisch-Duitse standenstelsel en kregen daar hun eigen plaats. Terwijl de Pruisische legers bij de onderdrukking van het liberale Professorenparlement in 1848 nog met de grootste voorzichtigheid werden ingezet omdat koning en Junker-legerleiding niet zeker waren hoe de soldaten – het leger bestond immers voornamelijk uit mannen uit de arbeidersklasse – zouden reageren op een bevel om een parlement bijeen om Duitsland onder liberale vlag te verenigen uiteen te jagen, hadden ze die twijfels in 1914 helemaal niet meer: toen deden de soldaten opgewekt wat ze bevolen was. De reden was dat de sociaal-democratie zich een behaaglijke plek in het sociale bestel van het Keizerrijk had verworven en in ruil zijn revolutionaire tanden vrijwillig had laten trekken. Het vooruitzicht van de “met de onontkoombaarheid van een natuurwet” komende proletarische revolutie liet men over aan een zeer klein aantal puristen onder de marxistische intellectuelen. De arbeiders waren tevreden in hun verenigingen en met hun door de interventionistische overheid in samenspraak met de vakbonden gegarandeerde lonen. Revolutie was wel het laatste wat ze wilden.
De arbeiders en de SPD zijn dus niet verraden, maar de ze hebben zichzelf verkocht aan de Duitse staat in ruil voor hoge lonen en een eigen plaats in het kastestelsel.

Het is niet overbodig deze geschiedenis voor ogen te nemen als het bij ons weer eens gaat over de “geschiedenis van de arbeidersbeweging” of over die van sociale wetgeving. Die geschiedenis is geschreven door mensen die er belang bij hebben de ware verhoudingen toe te dekken. Een geschiedenis die zogenaamd bestaat uit “strijd om rechten en verworvenheden”, blijkt bij nader inzicht te bestaan uit een koehandel met de autoriteit.

Geen opmerkingen: