De economische gevolgen van lage rente


Ludwig von Mises

[Vertaling uit het Engels van een memorandum, gedateerd 24 april 1946, dat Ludwig von Mises opstelde voor een comité van zakenlieden voor wie hij als consultant dienst deed.
Het verschijnt in The Causes of the Economic Crisis, and Other Essays Before and After the Great Depression (2006) als hoofdstuk 5, “The Trade Cycle and Credit Expansion: The Economic Consequences of Cheap Money”: “De zakencyclus en kredietexpansie: De economische gevolgen van lage rente.”]


De auteur van dit opstel is zich volledig bewust van de ontoereikendheid ervan. Maar er is geen manier om het probleem van de zakencyclus op een meer tevredenstellende manier te behandelen, of men moet een verhandeling schrijven die alle aspecten van de kapitalistische markteconomie omvat. De auteur is het volledig eens met de woorden van Böhm-Bawerk: “Een theorie van de zakencyclus, als het geen rommelwerk wil zijn, kan alleen geschreven worden als het laatste hoofdstuk of het voorlaatste hoofdstuk van een verhandeling waarin alle economische vraagstukken aan de orde komen.”
Het is met deze inperkingen dat de schrijver deze ruwe schets aan de leden van het comité presenteert.


I. Interest is niet populair

Een van de kenmerken van dit tijdperk van oorlogen en vernietiging is de algemene oorlog die door alle regeringen en pressiegroepen wordt gevoerd tegen de rechten van schuldeisers. De eerste daad van de Bolsjewistische regering was leningen en interestbetalingen compleet af te schaffen. De meest populaire van de leuzen waarmee de Nazi’s de macht veroverden was Brechung der Zinsknechtschaft, afschaffing van interestslavernij. De schuldenlanden proberen de claims van buitenlandse schuldeisers op verschillende middelen te onteigenen, waarbij de meest doeltreffende de beheersing van de markt in buitenlandse valuta is. Het verklaarde doel van hun economisch nationalisme is te ontsnappen aan een terugval naar koloniale verhoudingen. Ze pretenderen een nieuwe onafhankelijkheidsoorlog te voeren tegen de buitenlandse uitbuiters, want zo betitelen ze degenen die hen van het vereiste kapitaal voor de verbetering van hun economische omstandigheden voorzagen. Omdat de Verenigde Staten vandaag het meest vooraanstaande crediteurenland zijn, is deze strijd eigenlijk tegen het Amerikaanse volk gericht. Alleen de oude diplomatieke gebruiken van terughoudendheid maken het raadzaam voor de economische nationalisten om de duivel die ze bestrijden niet Yankees, maar “Wall Street” te noemen.

“Wall Street” is niet minder het doelwit waarop de monetaire autoriteiten van dit land (de VS) hun pijlen richten wanneer ze een “easy money” politiek gaan voeren. Algemeen wordt aangenomen dat maatregelen bedoeld om de rentevoet tot onder het niveau waarop de ongehinderde markt deze zou vaststellen te verlagen, uitermate voordelig zijn voor de overgrote meerderheid en slechts ten koste gaan van een kleine minderheid van kapitalisten en hardvochtige geldwisselaars. Stilzwijgend wordt geïmpliceerd dat schuldeisers de werkeloze rijken, en de schuldenaren de nijvere armen zijn. Maar dit geloof is atavistisch en miskent de omstandigheden van onze tijd volledig.

In de dagen van Solon, de wijze wetgever van Athene, in de tijd van de agrarische wetten van het oude Rome, in de Middeleeuwen en zelfs nog gedurende meerdere eeuwen daarna, zou men over het geheel genomen gelijk hebben gehad de schuldeisers met de rijken en de schuldenaren met de armen gelijk te stellen. In onze tijd van obligaties en spaarbanken, van levensverzekeringen en sociale zekerheid is het compleet anders. De bezittende klassen zijn eigenaren van grote fabrieken en boerderijen, van aandelen, van stedelijk onroerend goed, en als zodanig zijn zij vaak debiteuren, zijn zij geld schuldig. De mensen met een meer bescheiden inkomen zijn obligatiehouders, eigenaars van spaardeposito’s en levensverzekeringspolissen, en de ontvangers van sociale zekerheidsuitkeringen. Als zodanig, zijn zij crediteuren, de schuldeisers. Hun belangen worden geschaad door de inspanningen de rentevoet en de koopkracht van de nationale munteenheid te verlagen.

Het is waar dat de massa’s zich niet als schuldeisers zien en daarom de anticrediteurenpolitiek steunen. Maar deze onwetendheid verandert niets aan het feit dat de overgrote meerderheid van de natie als schuldeisers geclassificeerd dient te worden en dat deze mensen, doordat ze een lage rentepolitiek steunen, hun eigen materiële belangen zonder het te weten schaden. Dit toont slechts de onzinnigheid aan van het van Marx afkomstige fabeltje dat een sociale klasse nooit dwaalt in het herkennen van haar specifieke klassebelangen en altijd in overeenstemming met deze belangen handelt.

De huidige voorstanders van de “easy money” politiek gaan er prat op zichzelf onorthodox te noemen en belasteren hun tegenstanders met termen als orthodox, ouderwets, en reactionair. Een van de meest welbespraakte woordvoerders van wat functional finance wordt genoemd, Professor Abba Lerner, doet alsof hij en zijn vrienden, wanneer ze hun oordeel geven over fiscale maatregelen, hun toevlucht nemen “tot wat we de wetenschappelijke methode noemen en niet tot scholastiek.” De waarheid is dat Lord Keynes, Professor Alvin H. Hansen en Professor Lerner zich in hun gepassioneerde denunciatie van interest laten leiden door de kern van de economische leerstellingen van de middeleeuwse scholastiek: de afkeuring van interest. Terwijl ze nadrukkelijk stellen dat er geen kwestie kan zijn van een terugkeer naar het 19de eeuwse economische beleid, bepleiten ze fervent een herstel van methoden uit de duistere Middeleeuwen en van de orthodoxie van oude canons.


II. De twee soorten krediet

Er is geen verschil in de uiteindelijk doelen van de anti-interest politiek van het kerkelijk recht en die aanbevolen door de interesthaters uit onze tijd. Alleen de gebruikte methoden zijn verschillend. De middeleeuwse orthodoxie was er in de eerste plaats op uit om interest per decreet compleet te verbieden en later ging men de hoogte van de rentevoet inperken met behulp van de zogenoemde wetten op woeker. De tegenwoordige zichzelf onorthodox noemende beweging wil de rente met behulp van kredietexpansie verlagen of zelfs afschaffen.

Elke serieuze discussie van het vraagstuk van kredietexpansie moet beginnen met het onderscheid tussen twee soorten van krediet: zakelijk krediet en circulatiekrediet.

Zakelijk krediet is de overdracht van besparingen uit de hand van de oorspronkelijke spaarder in die van diegenen onder de ondernemers die deze fondsen willen gaan gebruiken voor productie. De oorspronkelijke spaarder heeft geld gespaard door niet te consumeren wat hij had kunnen consumeren wanneer hij het had uitgegeven voor consumptie. Hij draagt koopkracht over naar de schuldenaar en stelt deze daarmee in staat deze niet-geconsumeerde goederen te kopen om ze te gebruiken voor verdere productie. Zodoende wordt de hoeveelheid zakelijk krediet scherp begrensd door de hoeveelheid besparingen, d.w.z. dat wat niet geconsumeerd is. Er kan alleen additioneel krediet worden uitgegeven voor zover er additionele besparingen worden geaccumuleerd. Bij deze hele gang van zaken wordt de koopkracht van de monetaire eenheid niet beïnvloed.

Circulatiekrediet is krediet dat wordt uitgeven vanuit fondsen die speciaal voor dit doel door de banken in het leven worden geroepen. Wanneer zij geld wil uitlenen, drukt de bank bankbiljetten of crediteert de schuldenaar op een depositorekening. Krediet wordt hier uit het niets gecreëerd. Het komt neer op het creëren van fiatgeld, op openlijke, manifeste inflatie. Hierdoor gaat de hoeveelheid geldsubstituten, de dingen die door het publiek worden aangenomen en uitgegeven en waarmee zij op dezelfde manier omgaan als met het eigenlijke geld, groeien. De koopkracht van de mensen met schulden neemt toe. Deze schuldenaars betreden de markt voor productiefactoren met een additionele vraag, een vraag die er niet zou zijn geweest als die bankbiljetten en deposito’s niet zouden zijn gecreëerd. Deze additionele vraag veroorzaakt een algemene tendens van stijgende goederenprijzen en stijgende lonen.

Terwijl de hoeveelheid zakelijk krediet scherp beperkt wordt door de hoeveelheid kapitaal die door eerdere besparingen is bijeengebracht, hangt de hoeveelheid circulatiekrediet af van hoe de bank haar bedrijf voert. Zakelijk krediet kan niet worden geëxpandeerd, maar circulatiekrediet wel. Wanneer er geen circulatiekrediet is, kan een bank het uitleenvolume alleen in zoverre doen toenemen naarmate de spaarders haar meer deposito’s hebben toevertrouwd. Wanneer er wel circulatiekrediet is, kan een bank haar uitleenvolume vergroten en een wat vreemd genoeg een “liberaler” uitleenbeleid heet voeren.

Kredietexpansie veroorzaakt niet alleen een onontkoombare tendens van stijgende goederenprijzen en loonniveaus, het beïnvloedt ook de marktrente. Aangezien er een additionele hoeveelheid geld voor leningen wordt aangeboden, ontstaat er een tendens waarbij de rente daalt tot onder het niveau die hij zou hebben aangenomen op een niet door kredietexpansie gemanipuleerde leningenmarkt. Het heeft zijn populariteit onder kwakzalvers en schijngeleerden niet alleen te danken aan de inflationaire prijs- en loonstijging die het met zich meebrengt, maar niet minder aan dit kortdurend effect van een renteverlaging. Vandaag is het het belangrijkste instrument van een naar lage rente strevende politiek.


III. De functie van prijzen, lonen en interest.

De rente is een marktverschijnsel. In de markteconomie is het de structuur van prijzen, lonen en interest, zoals bepaald door de markt, die de activiteiten van ondernemers richten op die activiteiten waarbij zij de behoeften van de consumenten op de beste en goedkoopste manier bevredigen. De prijzen van de materiele productiefactoren, de hoogte van de lonen en de hoogte van de rente aan de ene kant, en de te verwachten toekomstige prijzen van de consumptiegoederen aan de andere kant zijn dingen die in de berekeningen van de zakenman een rol spelen. De uitkomst van deze berekeningen vertelt de zakenman of een bepaald project iets op zal leveren. Als de marktgegevens die de basis vormen van zijn berekeningen worden vervalst als gevolg van de inmenging van de overheid, moet de uitkomst hem wel op een dwaalspoor zetten. Verblind door een rekenkundige bewerking met verkeerde cijfers, beginnen ondernemers projecten tot stand te brengen die niet overeenkomen met de meest urgente wensen van de consumenten. De afwijzing van de consumenten komt aan het licht wanneer de producten van het verkeerd geïnvesteerde kapitaal op de markt gebracht worden en dan niet voor tevredenstellende prijzen kunnen worden verkocht. Dan verschijnt de situatie waarvan men zegt “de zaken gaan slecht”.

Als op een markt niet gehinderd door geknoei met de marktgegevens door de overheid na onderzoek van een bepaald project aangetoond is dat het niet winstgevend is, dan is daarmee bewezen dat in de gegeven stand van zaken de consumenten de voorkeur geven aan de uitvoering van andere projecten. Het feit dat een bepaalde zakelijke onderneming niet winstgevend is betekent dat de consumenten niet bereid de ondernemers door de producten ervan te kopen schadeloos te stellen voor de prijzen van de vereiste complementaire productiefactoren, terwijl anderzijds, wanneer zij andere producten kopen, zij wel bereid zijn de ondernemer schadeloos te stellen voor diezelfde factoren. Op deze wijze drukken de soevereine consumenten hun wensen uit en dwingen het bedrijfsleven zijn activiteiten af te stemmen op de bevrediging van die wensen die zij het meest urgent achten. De consumenten brengen daarmee een tendens tot stand waarbij winstgevende industrie zich uit kan breiden en onwinstgevende moet krimpen.

Het is toelaatbaar te zeggen dat wat allereerst de uitvoering van bepaalde concrete projecten verhindert de toestand van prijzen, lonen en interest is. Maar het is een ernstige fout te geloven dat als deze zaken maar lager waren, de productieactiviteiten uitgebreid kunnen worden. Wat de omvang van de productie beperkt is de schaarsheid van de productiefactoren. Prijzen, lonen en interest zijn slechts de indicatoren die de mate van die schaarsheid aangeven. Zij zijn als de wijzers op een meetinstrument. Via deze marktverschijnselen stuurt de maatschappij een waarschuwing naar ondernemers die een concreet project plannen: Blijf van deze productiemiddelen af; zij zijn bedoeld voor de bevrediging van een andere, meer dringende behoefte.

De expansionisten, zoals de voorstanders van inflatie zich vandaag de dag noemen, zien in de hoogte van de rente niets dan een hindernis voor de uitbreiding van de productie. Zouden ze consequent zijn, zouden ze op dezelfde manier naar de prijzen van de materiële productiefactoren en naar de loonhoogte moeten kijken. Indien de regering zou decreteren dat de lonen 50 procent lager dienen te zijn dan die op de ongehinderde arbeidsmarkt, zou dit ook aan bepaalde projecten die in een berekening op basis van de echte marktgegevens niet winstgevend lijken, de schijn van winstgevendheid geven. De stelling dat de hoogte van de rente een verdere uitbreiding van de productie verhindert, is niet zinvoller dan de stelling dat de hoogte van de lonen dit effect heeft. Het feit dat de expansionisten hun valse argumentatie alleen op de hoogte van de rente toepassen en niet ook op de prijzen van de primaire goederen en de prijzen van arbeid is het bewijs dat zij zich door passies en emoties laten leiden en niet door koel redeneren. Zij worden gemotiveerd door wrok en ze benijden de rijke die te veel voor zich zelf zou houden. Ze begrijpen niet dat wanneer zij een aanval doen op interest, zij een aanval doen op de brede massa van spaarders, obligatiehouders en bezitters van verzekeringspolissen.


IV. De gevolgen van een door politiek ingrijpen verlaagde rentevoet

De expansionisten hebben volkomen gelijk als ze stellen dat kredietexpansie erin slaagt een hausse in bedrijvigheid te veroorzaken. Waar ze zich in vergissen is het feit dat zulke kunstmatige welvaart niet duurzaam kan zijn en onherroepelijk leidt tot een baisse, een algemene depressie.

Als de marktrente door kredietexpansie wordt verlaagd, krijgen veel projecten die eerder geen winst leken te kunnen opleveren, de schijn van winstgevendheid. De ondernemer die de uitvoering ervan ter hand neemt moet er al gauw achter komen dat zijn calculatie op verkeerde aannames heeft berust. Hij heeft gerekend met die prijzen van productiefactoren die corresponderen met marktomstandigheden gedurende de periode voorafgaand aan de kredietexpansie. Maar nu zijn deze prijzen gestegen als gevolg van de kredietexpansie. Het project ziet er niet meer zo veelbelovend uit als daarvoor. De fondsen van de zakenman zijn niet toereikend de vereiste productiefactoren aan te schaffen. Als de kredietexpansie niet verderging, zou hij gedwongen zijn de realisering zijn plannen op te geven. Maar omdat de banken krediet blijven expanderen en het bedrijfsleven van “goedkoop geld” blijven voorzien, maken de ondernemers zich geen zorgen. Zij lenen meer en meer. Prijzen en lonen stijgen. Iedereen voelt zich gelukkig en is ervan overtuigd dat de mensheid nu eindelijk die deprimerende toestand van schaarsheid te boven is gekomen en een tijdperk van eeuwige welvaart is aangebroken.

De werkelijkheid is dat al die schitterende rijkdom uiterst breekbaar is, een huis gebouwd op het drijfzand der illusie. Er is geen manier om kapitaalgoederen die er niet zijn door bankbiljetten en bankrekeningen te vervangen. Lord Keynes heeft in een dichterlijke bui gesteld dat kredietexpansie “het wonder … een steen in brood te veranderen”[1] had bewerkstelligd. Maar dit wonder lijkt goed beschouwd niet minder twijfelachtig dan de trucs van Indiase fakirs.

Er zijn slechts twee alternatieven.

Een, de banken blijven koppig vasthouden aan hun expansionistische beleid en houden niet op het geld te verschaffen dat bedrijven nodig hebben om door te gaan ondanks de inflationaire stijging in productiekosten. Ze zijn erop gebrand te voldoen aan de steeds maar toenemende vraag naar krediet. Hoe meer krediet de bedrijven willen, hoe meer ze krijgen. Lonen en prijzen rijzen de pan uit. De hoeveelheid bankbiljetten en bankdeposito’s neemt buitensporig toe. Uiteindelijk begint het publiek te begrijpen wat er gebeurt. Mensen realiseren zich dat er geen eind zal komen aan de uitgifte van meer en meer geldsubstituten – dat als gevolg hiervan prijzen steeds sneller zullen stijgen. Zij begrijpen dat het onder zulke omstandigheden ruïneus is om kasgeld in bezit te hebben. Om niet het slachtoffer te worden van de voortdurende daling in de koopkracht van het geld haasten ze zich goederen te kopen, wat de prijs ook moge zijn en ongeacht of ze de artikelen nodig hebben. Ze geven aan alles de voorkeur boven geld. Ze komen uit bij wat in 1923 in Duitsland, toen het Reich het klassieke voorbeeld stelde voor de politiek van eindeloze kredietexpansie, die Flucht in die Sachwerte, de vlucht in reële waarden, heette. Het hele valutasysteem stort in. De koopkracht van de monetaire eenheid daalt naar nul. Mensen nemen hun toevlucht tot ruilhandel of tot het gebruik van een ander type buitenlands of binnenlands geld. De crisis is manifest.

Het andere alternatief is dat de banken of de monetaire autoriteiten zich van de gevaren die eindeloze kredietexpansie met zich meebrengt bewust worden nog voor de gewone man dat doet. Ze stoppen uit eigen beweging met het verder vergroten van de hoeveelheid bankbiljetten en deposito’s. Ze voldoen niet langer aan de aanvragen vanuit het bedrijfsleven voor additionele kredieten. Dan breekt de paniek uit. De rentevoet springt omhoog naar een excessief niveau, omdat veel firma’s enorm verlegen zitten om geld om faillissement te voorkomen. Prijzen kelderen omdat firma’s in hun nood aan geld proberen te komen door hun voorraden voor bodemprijzen te koop aan te bieden. Productieactiviteiten krimpen, arbeiders worden ontslagen.

Kredietexpansie loopt dus onvermijdelijk uit op de economische crisis. In elk van de twee alternatieven is de kunstmatige hausse gedoemd. Op de lange termijn moet ze wel instorten. Het kortdurende effect, de periode van welvaart, kan soms verscheidene jaren aanhouden. Zolang ze aanhoudt slaan de autoriteiten, de expanderende banken en hun public relations bureaus de waarschuwingen van de economen arrogant in de wind en kloppen zich op de borst over het succes van hun beleid. Maar zodra het bittere einde komt, wassen ze hun handen in onschuld.

De kunstmatige welvaart kan niet duren omdat de verlaging van de rentevoet, puur technisch als hij was en niet corresponderend met de werkelijke toestand van de marktgegevens, de berekeningen van de ondernemers heeft vervalst. Het heeft de illusie gecreëerd dat bepaalde projecten de kans van winstgevendheid boden, terwijl de beschikbare voorraad productiefactoren in werkelijkheid niet toereikend was om ze ten uitvoer te brengen. Verblind door foute berekeningen hebben zakenlieden hun activiteiten uitbreid tot voorbij de grenzen getrokken door de stand van welvaart in de maatschappij. Ze hebben de graad van schaarsheid van productiefactoren onderschat en hun vermogen te produceren overschat. Kortom: ze hebben schaarse kapitaalgoederen verkwist door verkeerde investeringen.

De hele klasse van ondernemers is als het ware in de positie van de bouwmeester die de taak heeft een gebouw neer te zetten met behulp van een beperkte voorraad bouwmaterialen. Als deze man de voorraden die hij tot zijn beschikking heeft overschat, stelt hij een bouwplan op waarvoor hij onvoldoende middelen heeft om het plan tot uitvoering te brengen. Hij legt de fundering te groot aan en ontdekt pas later, terwijl de bouw in volle gang is, dat hij niet genoeg materiaal heeft om het gebouw te kunnen voltooien. Het is niet deze achteraf gedane ontdekking die de oorzaak is van de problemen van onze bouwmeester. Het is slechts het moment waarop in het verleden begane fouten aan het licht komen. De illusies worden weggenomen en hij is gedwongen de nare realiteit onder ogen te zien.

Het is nodig dit punt te benadrukken omdat het publiek, dat altijd op zoek is naar een zondebok, als regel bereid is de monetaire autoriteiten en de banken de schuld te geven voor het uitbreken van de crisis. Die zijn schuldig, wordt er dan gezegd, omdat ze door verdere kredietexpansie stop te zetten ze een deflationaire domper op de handel hebben gezet. Welnu, de monetaire autoriteiten en de banken waren zeker verantwoordelijk voor de orgieën van kredietexpansie en de daaruit voortkomende hausse; hoewel de publieke opinie, die dit soort inflationaire avonturen altijd van harte steunt, niet moet vergeten dat de fout niet alleen bij anderen ligt. De crisis komt niet voort uit het loslaten van het expansionistische beleid. Het is de onherroepelijke en onvermijdbare nasleep van dit beleid zelf. De kwestie is slechts of de expansiepolitiek moet worden voortgezet tot de uiteindelijke ineenstorting van de monetaire eenheid en het kredietsysteem of dat men op een eerder tijdstip moet stoppen. Hoe eerder men stopt hoe minder ernstig de toegebrachte schade en de geleden verliezen zullen zijn.

De publieke opinie vat de verschillende fasen van de handelscyclus volkomen verkeerd op. De kunstmatige hausse is geen welvaart, maar de bedrieglijke schijn van een bloeiende economie. De illusies leiden mensen van het juiste pad en veroorzaken malinvesteringen en consumptie van irreële schijnwinsten die neerkomen op virtuele kapitaalconsumptie. De depressie is het noodzakelijke proces waarbij de structuur van zakelijke activiteiten zich weer aan de werkelijke toestand van de marktgegevens aanpast, d.w.z. aan het aanbod aan kapitaalgoederen en de waardetoekenningen van het publiek. De depressie is dus de eerste stap op de weg terug naar normale omstandigheden, het begin van het herstel en het fundament van echte welvaart gebaseerd op solide productie van goederen en niet op het drijfzand van kredietexpansie.

Additioneel krediet is in de markteconomie alleen gezond in de mate dat het wordt opgeroepen door een toename in de besparingen van het publiek en de daaruit voortkomende stijging in zakelijk krediet. Dan is het het gedrag van het publiek dat de middelen voor additionele investeringen levert. Als het publiek die middelen niet levert kunnen ze niet te voorschijn worden getoverd met bancaire goocheltrucs. De rentevoet, zoals die wordt bepaald op een leningenmarkt die niet wordt gemanipuleerd door een lage rentepolitiek, drukt de bereidheid van de mensen uit om een deel van hun reëel verdiende inkomen aan hun huidige consumptie te onthouden en dit aan een verdere expansie van de bedrijvigheid te wijden. Hij levert de zakenman een betrouwbare wegwijzer bij het bepalen hoe ver hij kan gaan met de uitbreiding van zijn investeringen, welke projecten overeen komen met de ware omvang van de besparingen en kapitaalaccumulatie en welke niet. De politiek van kunstmatige verlaging van rentevoeten tot onder de potentiële markthoogte verleidt ondernemers ertoe bepaalde projecten te beginnen die niet de toestemming van het publiek hebben. In de markteconomie heeft ieder lid van de maatschappij zijn inbreng in de bepaling van de hoeveelheid additionele investeringen. Er is geen manier om het publiek voortdurend voor de gek te houden door met de hoogte van de rente te knoeien. Vroeg of laat doet de afkeuring door het publiek van een politiek van overexpansie zich voelen. Dan stort het kaartenhuis van de kunstmatige welvaart in.

Interest is geen voortbrengsel van de machinaties van meedogenloze uitbuiters. De geringere waardering van toekomstige goederen vergeleken met die van huidige goederen is een eeuwige categorie van het menslijk handelen en kan niet door bureaucratische maatregelen worden afgeschaft. Zolang er mensen zijn die de voorkeur geven aan een appel die ze vandaag kunnen hebben boven twee appels over vijfentwintig jaar, zal er interest zijn. Het doet er daarbij niet toe of een maatschappij is georganiseerd op basis van privé-eigendom van de productiemiddelen, oftewel kapitalisme, of op basis van publiek eigendom, oftewel socialisme of communisme. Voor de bestuurlijke beslissingen van een totalitaire regering speelt interest, de verschillende waardering van toekomstige en huidige goederen, dezelfde rol die het onder kapitalisme speelt.

Natuurlijk, in een socialistische economie hebben de mensen geen enkele manier om hun waardeoordelen door te zetten en alleen de waardeoordelen van de regering tellen. Een dictator kan het niets schelen of de massa zijn beslissing hoeveel er voor huidige consumptie en hoeveel voor additionele investeringen moet worden besteed goedkeurt of niet. Als de dictator meer investeert en daarmee de beschikbare middelen voor huidige consumptie beperkt, moet het volk minder eten en verder zijn mond houden. Hier verschijnt geen crisis, omdat de onderdanen geen gelegenheid hebben hun ontevredenheid te uiten. Maar in de markteconomie met haar economische democratie hebben de consumenten het laatste woord. Hun keuze te kopen of juist niet te kopen creëert de winsten en verliezen van de ondernemers. Het is de ultieme maatstaf van zakelijke activiteiten.


V. De onafwendbare afloop

Het is cruciaal dat we ons realiseren dat de aanleiding voor de crisis de afkeuring van het publiek van het expansionistische door manipulatie van de rentevoet mogelijk gemaakte project is. Het instorten van het kaartenhuis is een manifestatie van de democratische werking van de markt.

Het is nutteloos tegen te werpen dat het publiek achter de goedkoop-geldpolitiek staat. De massa wordt misleid door de beweringen van de pseudo-deskundigen dat goedkoop geld ze welvarend kan maken zonder dat daar kosten tegenover staan. Ze realiseren zich niet dat investeringen alleen in die mate kunnen worden geëxpandeerd als meer kapitaal is geaccumuleerd door besparingen. Ze worden misleid door monetaire dwazen van John Law tot aan Major C.H. Douglas. Maar wat in de realiteit telt is niet sprookjes, maar het gedrag van mensen. Als mensen niet bereid zijn meer te sparen door hun huidige consumptie te verminderen, ontbreken de middelen voor een substantiële expansie van de investeringen. Deze middelen kunnen niet verschaft worden door bankbiljetten te drukken of door leningen in de boekhouding van de banken.

We moeten ons er terdege van bewust zijn dat wanneer we de situatie bespreken zoals ze zich heeft ontwikkeld onder de expansionistische druk op de handel gecreëerd door jaren van lage rentepolitiek, het de beëindiging van deze politiek is die de verwoesting die zij heeft gezaaid zichtbaar zal maken. De onverbeterlijke inflationisten zullen luid protesteren tegen wat zij de deflatie noemen en zullen weer reclame maken voor hun patentmedicijn inflatie, nu onder de naam van re-deflatie. De expansionistische politiek is wat het kwaad veroorzaakt. Haar beëindiging maakt het kwaad pas zichtbaar. Dit einde moet hoe dan ook vroeg of laat komen, en hoe later hij komt, hoe ernstiger de schade is die de kunstmatige hausse heeft veroorzaakt. Zoals de zaken nu liggen, na een lange periode met een kunstmatig verlaagde rente, is de vraag niet hoe we de ontberingen van het herstelproces volledig kunnen vermijden, maar hoe ze tot een minimum te reduceren. Als men de expansionistische politiek niet op tijd beëindigt door terug te keren tot evenwichtige begrotingen, en voor de regering door op te houden met lenen van de commerciële banken en de markt de hoogte van de rente te laten bepalen, dan kiest men de weg van het Duitsland van 1923.


Noten



[1] Paper of the British Experts (8 April 1943)

Geen opmerkingen: