vrijdag 7 december 2012

Overheid moet marktprijzen respecteren



De reactie van politici in de VS op de storm Sandy is uiterst leerzaam voor ons voor wat betreft de rol van marktprijzen in een economie en de rol van de overheid daarin.
In New York City ontstonden als gevolg van de stormschade problemen met de aanvoer in benzine. Tekorten leidden in New Jersey tot rijen voor de benzinepompen, mensen moesten urenlang wachten en gingen met jerrycans in de weer om niet zonder te komen zitten. Een storm veroorzaakt nu eenmaal schade, niet? De stroom valt uit omdat hoogspanningsleidingen zijn onderbroken, wegen zijn geblokkeerd zodat herstelteams dagen en zelfs weken nodig hadden de zaak te repareren. Allemaal heel natuurlijk, en maar goed dat er een overheid is om de mensen te helpen, nietwaar?
Behalve dan dat de rijen voor de benzinepompen door de overheid zijn veroorzaakt en niet door het natuurgeweld.
Een aanvoerprobleem, wat de oorzaak ook is, leidt tot hogere marktprijzen. Is het de taak van de overheid dit te verhinderen, zodat mensen toch aan de noodzakelijke spullen kunnen komen? Het antwoord is nee, het tegendeel is waar. Als de benzineprijs scherp hoger wordt gaan mensen minder gebruiken. Ze doen de tank halfvol of nog minder, en proberen het daarmee uit te zingen tot de prijs weer wat normaler wordt. Dat is dus wat er móet gebeuren: de markt rantsoeneert hier zoals altijd het schaarse goed. De markt reageert op bewegingen in vraag of aanbod of beide. Is het nu heel erg dat er pomphouders zijn die tijdelijk wat meer geld binnen halen? Dit immers is wat de overheid – in dit geval gouverneur van New Jersey Chris Christie en NYC burgemeester Bloomberg– tot actie beweegt. Zij verklaart dat de pomphouders hebzuchtige ondernemers zijn en kondigt wetten af tegen price gouging, waarbij zij de ondernemers dwingt de oude prijs te rekenen. Deed de overheid dit niet, maar liet zij de marktprijs werken, dan zouden de pomphouders het extra verdiende geld misschien wel investeren in bijvoorbeeld een generator om ook in business te kunnen blijven als de stroom uitvalt en opnieuw te profiteren van de hogere prijzen.
Maar dit gebeurde dus niet. De prijs bleef op last van de autoriteiten laag ondanks de verminderde aanvoer. Dit maakte dat mensen een benzinevoorraad wilden aanleggen. In plaats van hun consumptie te beperken voerden ze hun consumptie op. Dit veroorzaakte de rijen voor de pomp en de urenlange wachttijden. De overheid overrulede de automatische rantsoeneringswerking van de markt en de mensen reageerden met – onder de omstandigheden – ongewenst gedrag: ze gingen hamsteren.
Dit voorbeeld geeft mooi aan hoe de markt, aan zich zelf overgelaten, via prijsbewegingen de schaarse goederen op een rationele manier verdeelt en hoe de autoriteiten dit natuurlijke en spontaan verlopende proces kan verstoren.

We kunnen de argumentatie uitbreiden en ze toepassen op álle overheidsinterventies die door manipulatie van prijzen de doelen die de overheid (eigenlijk politieke partijen) zich stelt. Op de manier waarop ziektekostenverzekeringen worden aangeboden, op lonen, op de rente. Want lonen en rente, en premies voor verzekeringen zijn allemaal prijzen. In onze maatschappij is de overheid overal als kippen bij om de markt te ‘corrigeren’ en in te grijpen in de contractuele relaties tussen burgers.
Laten we de lonen eens nemen. Ook hier geldt dat de prijzen die zich in een vrije marktsituatie voor de lonen, d.w.z. voor de verschillende kwaliteitssoorten van arbeid, vormen, de markt voor de productiefactor arbeid klaren. Dat betekent dat – in vrijheid – een ondernemer of bedrijfsleider zoveel arbeid van de gewenste kwaliteit kan kopen die hij of zij wil, zolang deze bereid is de marktprijs ervoor te betalen. Dit geldt immers voor iedere consument voor alle producten en diensten. Als zich normaal prijzen kunnen vormen zijn er geen overschotten of tekorten. Die ontstaan pas als de staat prijsplafonds (ter ondersteuning van een groep gefavoriseerde consumenten) of prijsvloeren (ter ondersteuning van een groep gefavoriseerde producenten) afkondigt, of prijzen met behulp van subsidies of boetes gaat beïnvloeden. Kijk voor de oorzaak van structurele werkloosheid dan ook niet verder dan de wet- en regelgeving betreffende arbeid, zoals die namens de overheid wordt afgedwongen en uitgevoerd door de staatsbureaucratie en de vakbonden. Structurele werkloosheid zoals die in onze overgereguleerde maatschappij endemisch is geworden komt in een vrije markt niet voor. Het is een typisch overschotprobleem, zoals dat ook voorkomt bij allerlei landbouw- en zuivelproducten als gevolg van de EU-landbouwsubsidies.
Maar ook bij antidiscriminatiewetgeving vindt iets dergelijks plaats. Als een werkgever een vrouw inhuurt en met haar een loon van € 40.000 afspreekt, en een half jaar later een man die € 80.000 krijgt, is dat verschil dan veroorzaakt door discriminatie van de kant van de werkgever? Nee, die bedragen weerspiegelen wat hun arbeid op dat moment waard was. Ze zijn marktprijzen die zich vormen naar de concrete omstandigheden van het moment dat de onderhandeling plaatsvond. Bij die ‘omstandigheden’ kunnen allerlei overwegingen een rol spelen. Misschien stemde de vrouw in met het lagere bedrag omdat het werk voor haar in de buurt gevestigd was, of omdat ze in een tweeverdienersituatie zit en hiermee op dat moment tevreden was. In het geval van de man was misschien zijn verleden en reputatie bekend bij de werkgever en was hij bang dat de werknemer door een andere werkgever zou worden ingepikt, of was de markt waarop het bedrijf van de werkgever opereerde inmiddels aangetrokken, zodat een hoger bedrag werd geboden.
Prijzen zijn het resultaat van de vrije onderhandeling tussen twee of meer burgers, waar de overheid met haar dwangmiddelen in principe helemaal geen rol heeft te spelen. Ook geeft dit aan dat prijzen epistemologisch historische gebeurtenissen zijn. Ze zijn een neerslag van de unieke en onherhaalbare omstandigheden – en waardetoekenningen – van dat moment.
Het prijsmechanisme is de spontane manier waarop schaarse goederen worden verdeeld en waarop productiemiddelen worden toegekend aan de meest efficiënte producent. De ontdekking dat dit een rechtvaardig en de algemene levensstandaard verhogend proces is, komt op naam van de klassieke economen van de 18de en begin 19de eeuw, en van de economen en filosofen van de Oostenrijkse School. Keynes’ valse theorie gaf de politici de rechtvaardiging voor wat ze toch al wilden doen en deden: ingrijpen in de markt, prijzen en lonen van bovenaf bepalen en uiteindelijk centrale planning van de productie. Omdat we leven in een tijd van vérgaande interventie door de politici wereldwijd in de affaires van de burgers, in de markt, moeten we het gepruts van die politici nu kunnen herkennen voor wat het is: disrespect voor marktprijzen en miskenning voor de planning die burgers voor eigen rekening uitvoeren in het kader van hun pursuit of happiness.

Geen opmerkingen: