De reactie van politici in de VS
op de storm Sandy is uiterst leerzaam voor ons voor wat betreft de rol van
marktprijzen in een economie en de rol van de overheid daarin.
In New York City ontstonden als
gevolg van de stormschade problemen met de aanvoer in benzine. Tekorten leidden
in New Jersey tot rijen voor de benzinepompen, mensen moesten urenlang wachten
en gingen met jerrycans in de weer om niet zonder te komen zitten. Een storm
veroorzaakt nu eenmaal schade, niet? De stroom valt uit omdat
hoogspanningsleidingen zijn onderbroken, wegen zijn geblokkeerd zodat herstelteams
dagen en zelfs weken nodig hadden de zaak te repareren. Allemaal heel
natuurlijk, en maar goed dat er een overheid is om de mensen te helpen,
nietwaar?
Behalve dan dat de rijen voor de
benzinepompen door de overheid zijn
veroorzaakt en niet door het natuurgeweld.
Een aanvoerprobleem, wat de
oorzaak ook is, leidt tot hogere marktprijzen. Is het de taak van de overheid
dit te verhinderen, zodat mensen toch aan de noodzakelijke spullen kunnen
komen? Het antwoord is nee, het tegendeel is waar. Als de benzineprijs scherp
hoger wordt gaan mensen minder gebruiken. Ze doen de tank halfvol of nog
minder, en proberen het daarmee uit te zingen tot de prijs weer wat normaler
wordt. Dat is dus wat er móet gebeuren: de markt rantsoeneert hier zoals altijd
het schaarse goed. De markt reageert op bewegingen in vraag of aanbod of beide.
Is het nu heel erg dat er pomphouders zijn die tijdelijk wat meer geld binnen
halen? Dit immers is wat de overheid – in dit geval gouverneur van New Jersey
Chris Christie en NYC burgemeester Bloomberg– tot actie beweegt. Zij verklaart
dat de pomphouders hebzuchtige ondernemers zijn en kondigt wetten af tegen price gouging,
waarbij zij de ondernemers dwingt de oude prijs te rekenen. Deed de overheid
dit niet, maar liet zij de marktprijs werken, dan zouden de pomphouders het
extra verdiende geld misschien wel investeren in bijvoorbeeld een generator om
ook in business te kunnen blijven als
de stroom uitvalt en opnieuw te profiteren van de hogere prijzen.
Maar dit gebeurde dus niet. De prijs
bleef op last van de autoriteiten laag ondanks de verminderde aanvoer. Dit
maakte dat mensen een benzinevoorraad wilden aanleggen. In plaats van hun
consumptie te beperken voerden ze hun consumptie op. Dit veroorzaakte de rijen
voor de pomp en de urenlange wachttijden. De overheid overrulede de automatische
rantsoeneringswerking van de markt en de mensen reageerden met – onder de
omstandigheden – ongewenst gedrag: ze gingen hamsteren.
Dit voorbeeld geeft mooi aan hoe
de markt, aan zich zelf overgelaten, via prijsbewegingen de schaarse goederen
op een rationele manier verdeelt en hoe de autoriteiten dit natuurlijke en
spontaan verlopende proces kan verstoren.
We kunnen de argumentatie
uitbreiden en ze toepassen op álle overheidsinterventies die door manipulatie
van prijzen de doelen die de overheid (eigenlijk politieke partijen) zich stelt.
Op de manier waarop ziektekostenverzekeringen worden aangeboden, op lonen, op
de rente. Want lonen en rente, en premies voor verzekeringen zijn allemaal prijzen. In onze maatschappij is de
overheid overal als kippen bij om de markt te ‘corrigeren’ en in te grijpen in
de contractuele relaties tussen burgers.
Laten we de lonen eens nemen. Ook
hier geldt dat de prijzen die zich in een vrije marktsituatie voor de lonen, d.w.z.
voor de verschillende kwaliteitssoorten van arbeid, vormen, de markt voor de
productiefactor arbeid klaren. Dat betekent dat – in vrijheid – een ondernemer
of bedrijfsleider zoveel arbeid van de gewenste kwaliteit kan kopen die hij of
zij wil, zolang deze bereid is de marktprijs ervoor te betalen. Dit geldt
immers voor iedere consument voor alle producten en diensten. Als zich normaal
prijzen kunnen vormen zijn er geen overschotten of tekorten. Die ontstaan pas
als de staat prijsplafonds (ter ondersteuning van een groep gefavoriseerde
consumenten) of prijsvloeren (ter ondersteuning van een groep gefavoriseerde
producenten) afkondigt, of prijzen met behulp van subsidies of boetes gaat
beïnvloeden. Kijk voor de oorzaak van structurele werkloosheid dan ook niet
verder dan de wet- en regelgeving betreffende arbeid, zoals die namens de
overheid wordt afgedwongen en uitgevoerd door de staatsbureaucratie en de
vakbonden. Structurele werkloosheid zoals die in onze overgereguleerde
maatschappij endemisch is geworden komt in een vrije markt niet voor. Het is
een typisch overschotprobleem, zoals dat ook voorkomt bij allerlei landbouw- en
zuivelproducten als gevolg van de EU-landbouwsubsidies.
Maar ook bij antidiscriminatiewetgeving
vindt iets dergelijks plaats. Als een werkgever een vrouw inhuurt en met haar
een loon van € 40.000 afspreekt, en een half jaar later een man die € 80.000
krijgt, is dat verschil dan veroorzaakt door discriminatie van de kant van de
werkgever? Nee, die bedragen weerspiegelen wat hun arbeid op dat moment waard
was. Ze zijn marktprijzen die zich vormen naar de concrete omstandigheden van
het moment dat de onderhandeling plaatsvond. Bij die ‘omstandigheden’ kunnen
allerlei overwegingen een rol spelen. Misschien stemde de vrouw in met het
lagere bedrag omdat het werk voor haar in de buurt gevestigd was, of omdat ze
in een tweeverdienersituatie zit en hiermee op dat moment tevreden was. In het
geval van de man was misschien zijn verleden en reputatie bekend bij de
werkgever en was hij bang dat de werknemer door een andere werkgever zou worden
ingepikt, of was de markt waarop het bedrijf van de werkgever opereerde
inmiddels aangetrokken, zodat een hoger bedrag werd geboden.
Prijzen zijn het resultaat van de
vrije onderhandeling tussen twee of meer burgers, waar de overheid met haar
dwangmiddelen in principe helemaal geen rol heeft te spelen. Ook geeft dit aan
dat prijzen epistemologisch historische
gebeurtenissen zijn. Ze zijn een neerslag van de unieke en onherhaalbare
omstandigheden – en waardetoekenningen – van dat moment.
Het prijsmechanisme is de spontane
manier waarop schaarse goederen worden verdeeld en waarop productiemiddelen
worden toegekend aan de meest efficiënte producent. De ontdekking dat dit een
rechtvaardig en de algemene levensstandaard verhogend proces is, komt op naam
van de klassieke economen van de 18de en begin 19de eeuw,
en van de economen en filosofen van de Oostenrijkse School. Keynes’ valse theorie
gaf de politici de rechtvaardiging voor wat ze toch al wilden doen en deden:
ingrijpen in de markt, prijzen en lonen van bovenaf bepalen en uiteindelijk
centrale planning van de productie. Omdat we leven in een tijd van vérgaande
interventie door de politici wereldwijd in de affaires van de burgers, in de
markt, moeten we het gepruts van die politici nu kunnen herkennen voor wat het
is: disrespect voor marktprijzen en miskenning voor de planning die burgers
voor eigen rekening uitvoeren in het kader van hun pursuit of happiness.